Talen leren





Woordjes en zinnen 

  • Leer eerst mondeling, dan pas schriftelijk.
  • Dek woorden/zinnen af en zeg hardop de vertaling. 
  • Als je het mondeling vlot kent ga je de woorden schrijven, zodat je de spelling leert.
  • Maak een "top 10" van de woorden/zinnen die ik je moeilijk vindt
  • Gebruik bijv. www.wrts.nl om woordjes mee te leren.
  • Laat je overhoren om zeker te weten dat je het kent.


Grammatica 


  • Lees schema's en uitleg eerst goed door.
  • Doe alsof je het aan iemand uitleg hoe het werkt en hoe je tot het antwoord komt.
  • Neem een schema over maar vul het nog niet helemaal in. Leg het dan even weg en vul het pas na een tijdje uit je hoofd weer in. Zo zie wat je al wist en wat je nog moet leren.
  • Controleer of je het goed kunt toepassen: Maak oefeningen nog een keer en controleer je antwoorden.


Spreken


  • Bereid een spreektoets altijd hardop voor.
  • Probeer eerst langzaam dingen te zeggen, daarna steeds sneller.
  • Ga pas door naar een volgend stukje als je het begin goed kent.
  • Besef dat je alleen met "vallen en opstaan" langzaam maar zeker goed leert spreken. Foutjes en fouten horen daar gewoon bij.


Luisteren


  • Probeer je gevoel van "Ik snap er niks van" of "Het gaat veel te snel" weg te drukken door tijdens een luisteroefening / luistertoets vooral te blijven letten op wat je wèl begrijpt! 
  • Train! Kijk naar de TV / films in de taal om meer luisterervaring op te doen. Je zult merken dat je het steeds beter kunt volgen.


Schrijven


  • Bedenk eerst in het Nederlands met een paar trefwoorden wat je wil schrijven. 
  • Houd het bij eenvoudig Nederlands omdat je anders veel te ingewikkelde taal in de vreemde taal tegenkomt, die je nog niet kunt toepassen. 
  • Gebruik het woordenboek en kijk er in om opzoekfouten te voorkomen.
  • Gebruik géén Google Translate of andere automatische vertaalmachines. Ze zorgen voor veel fouten en je herhaalt daarmee je woordenschat niet meer. Tijdens de toets moet je dan woorden uit je geheugen halen die je al weer vergeten bent omdat je ze nooit zelf gebruikt.
  • Weet dat je in een woordenboek geen werkwoordsvervoegingen kunt vinden. Als ik "Ik hoop" wil vertalen moet ik "hopen" opzoeken en het werkwoord vervoegen. Achterin vind je de verleden tijden van sterke werkwoorden.
  • Controleer na afloop in meerdere rondjes. Let in elke ronde op één ding: bijvoorbeeld hoofdletters, accenten, werkwoorden, naamvallen enzovoort. Als je op alles tegelijk let lees je er sneller overheen.